(11-05-2001) Na enige weken waarin de vallen enigszins in vergetelheid waren geraakt, hadden we besloten deze zomer niet al te veel rekening te houden met de tere zielen onder de gasten. De moerasbever of beverrat loopt rond en graaft ook tijdens het toeristenseizoen. Dus de kooien weer op ‘hun plek' gezet. Zo'n plek is niet moeilijk te vinden, omdat de beverratten -nauwer verwant aan het stekelvarken dan aan de bever of rat- uitstekende grazers zijn. De plekken waar ze hun gang gaan zijn bijna zo perfect egaal als het gras rondom het gaatje op een golfbaan.
Nu hoop je natuurlijk dat het direct dringen is om de kooi en de volgende ochtend accuut geoogst kan worden. Niets is minder waar en ook deze keer duurde het diverse ochtenden aleer de eerste schroom overwonnen was en de beesten de kooi inliepen die hen uiteindelijk fataal wordt. Het is de tijd van het jaar met mooie, mistige ochtenden. Een mist, die op dat vroege tijdstipt net ontstaat doordat het meer ‘verdampt'. Maar naast de mooie ochtenden met een zon, die zich door de mist aan de nacht ontworstelt, zijn er ook minder mooie ochtenden met druilerig weer of gewoon regen waardoor de regelmaat van de controle dreigt te verwateren. Vallen zetten betekent ook vallen controleren om te voorkomen dat de beesten dagenlang zitten te verpieteren.
Op een van de mooiere ochtenden met het meer als één grote dampende watervlakte, liep ik net na zessen over de dijk in de richting van de vallen. De mist was dikker dan normaal. In de plaats van de waas, die de scherpste contouren verzacht, zag je nu nauwelijks iets, laat staan contouren. De mist maakte het onmogelijk om op grote afstand te zien of de vallen leeg dan wel gevuld waren. Ik moest dus de dijk op en slenterde in de richting van de vallen. Net voorbij de visopvangbak, die alleen dienst doet als het meer wordt geleegd, ving mijn blik iets op in mijn rechterooghoek. Iets wat mijn aandacht trok omdat het niet groen was, maar rood en bovendien bewoog. Ik draaide mijn hoofd naar rechts om eens goed te kijken maar zag niets wat met de net verworven indruk overeen kwam. Ik zag veel maar alles was groen.
Inmiddels kon ik de eerste val vagelijk zien en die zag er ongebruikt uit. Dichterbij komend bleek die indruk juist. Niks geen moerasbever of muskusrat. Jammer, maar ook weer niet. Nu hoefde ik in elk geval geen beest van kant te maken. Bij een moerasbever is het ‘opruimen' moeilijker dan bij een muskusrat. De moerasbever is een mooi -en in volwassen toestand-, imposant beest terwijl het waterkonijn -hoe mooi de naam ook klinkt- gewoon het uiterlijk en formaat van een grote rat heeft en bovendien behoorlijk agressief is.
Voordat ik verder liep controleerde ik de scherpstelling van de val en strooide wat plakjes wortel rond de beide ingangen. Weer ving mijn blik iets roods op. Nu schoot het in hoog tempo van de waterkant, over de dijk het bosje in. Een vergissing was nu echt uitgesloten. In plaats van door te lopen naar de volgende val ging ik onderzoekend de richting op waarin het rode iets was verdwenen. Na een paar minuten rondstruinen door bramen, brandnetels en wilgenstruiken was ik niets wijzer geworden en besloot verder te lopen naar de tweede en direct laatste val.
Na 150 à 200 meter lopen was ik bij de bocht in de dijk gekomen, maar had nog steeds geen val gezien. Dat kon niet. Zover stonden die dingen niet van elkaar. Waarschijnlijk was de nog steeds dichter wordende mist de oorzaak van de misser.
Terug dus en beter opletten. Hoewel beduidend kleiner, want met slechts één ingang vond ik het toch raar dat ik de val niet gezien had. Teruglopend zag ik na een kleine 100 meter een sleepspoor in het dauwnatte gras, dat me op de heenweg niet was opgevallen. Het spoor leidde naar de boskant van de dijk en verdwenen in de dichte haag van bramen en kamperfoelie. ‘Shit, nu gaan ze d'r nog mee aan de wandel ook', was mijn eerste gedachte. Maar hoe zou dat moeten?? Een beest, dat geluk had gehad, maar bij het verlaten van de val alsnog met z'n staart klem was komen te zitten? Nee, want dan zou het beest -en alleen een moerasbever komt voor zo'n krachttoer in aanmerking- toch naar het water zijn gekropen en niet de bosjes in!
Vanuit het struweel kwamen allerlei piep- en knarsgeluiden, die zeer waarschijnlijk met de verdwenen val te maken hadden. Na het verwijderen van de nodige bramenscheuten, want ik zat al meer dan voldoende onder de schramen van mijn eerste uitstapje, zag ik de val staan en om de val heen was het een drukte van jewelste. Ik kon zijn ogen niet geloven, maar ook na ze diverse keren uitgewreven te hebben, bleven enige tientallen kleine rooie wezentjes rondom de val rennen, druk gebarend naar elkaar en duidelijk in een tweestrijd tussen wegrennen en doorgaan met een hijs- en takelconstructie om het valluik te openen.
In de val zat een rood manneke maar dan ruim drie zo dik als de rest die erom heen liep. Zwaar genoeg waarschijnlijk om het mechanisme van de val in werking te zetten. Nadat ik het luik had geopend, schoot het rood alle kanten op, mij in verbijstering achterlatend met het luik van de val in m'n handen. In de haast van hun vertrek hadden de wezentjes nog kans gezien om de hijs-en takelconstructie mee te slepen, zodat niets meer wees op hun aanwezigheid. Ik pakte de val op en liep -nog steeds verdwaasd- terug de dijk op om het ding op z'n plek te zetten. Ik gooide nog een warrige blik achterom, alles was stil en mistig groen en liep daarna hoofdschuddend huiswaarts.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten